HOOFDSTUK X
LS-IE niet hoestte, roerloos op zijn windkussen, lag / de ouwe Izak Rosenstein al een week lang in zijn •L * bedstee in de huiskamer. Thuis gekomen van een publieke metalenveiling, was hij, na een nijdigen woordentwist met zijn broer Karei, door een beroerte gegrepen en verlamd. Zijn oude, sterke karkas, doortraand van zware voeding en machtigen levenswil, lag nu eindelijk voor-goed gemokerd op het tot zwakkeling neertrekkende windkussen. Zijn heenen en armen waren tot staven geworden: en ook zijn overige lichaam, behalve zijn hoofd, scheen een willoos ding, dat hem hij niets meer zou dienen. Alleen zijn geest, grimmig sterk, zich rukkend en dwingend hoven de vreese-lijke neerhalcnde kracht uit van zijn stervende lijf, was nog maar enkele malen door de mist der heenkwijning omneveld geweest. En telkens, tot verheugende vak-verwondering voor den dokter, had hij zich weer getild hoven den greep van den dood uit, en was zijn denkhezigheid, maar weinig vertroebeld, herleefd, al brokkelde de stem de woorden ook tot nauw-verstaanbare reeksen uit den machteloozen, ontzenuwden mond. Maar allengs had ook daar de klauw van het Einde zich doelbewust vastgenageld, en met steeds angstiger wordende rukken van verzet voelde hij zich langzaam, als in een schroef geklemd: meer en langer bleef zijn verslagen bewustzijn het stervende lichaam gelijk. Dan, tusschen oogenblik-ken van helderheid, raakte hij worstelend in de verwarring, en mengde zich zijn heroisch-koelc kracht met het dwepend gemijmer van zijn oude jodenleven. Toen Joop binnenkwam, zaten Lion en Joede voor de roodbegordijnde bedstee, fluisterend door Izak’s gestamel heen om Hanne, de verongelijkte, die achter in de kamer zat hij haar moeder en Clare. Dompig en heet van zomerwarmte, ziekenlucht en flauwe etens na-gcur, hing traag om het licht van de olielamp de atmosfeer der lage kamer. Tusschen de twee gesloten en met luiken gedekte ramen aan de straat stond een tafel, met bruinig kleed gedekt om den vastendags-vooravond: ouder-
149