groeide zelfvernietiging uit van hun broodzoekende banaliteit.
Toen Joede en Clare, met overdreven gesticuleeren en teem-sissen door het Sjoelgebouw, waren heengegaan, was Joop naar huis geloopen, om Grietje te zeggen dat hij dien nacht niet thuis zou zijn. Hij vond haar pas weer klaar na hevige krampen, maar opnieuw hang voor den alleen te verbrengen nacht. Het was verdrietig voor hem, haar om dat geld, voor de bevalling toch onmisbaar, alleen te moeten laten; en hang dat ze zonder om die wreedheid van de noodzaak te denken, hem een oogenblik hard zou vinden, zei hij maar, daar hij iets te zeggen zocht, dat ze vooral niet mocht vasten: dat hoefde toch niet. Verslagen, moedeloos in de afwachting van lijfsmart en dat zonder zijn steun nog wel, zei ze dof, dat ze toch niet eten zou; ze had geen lust. in niks, in niks. Het leven schuurde moeizaam en schrijnend dien treurdag-avond door het huis.
,,"k Heb Tische Bëof,’’ zei ze, ,.ogod ik heb Tische Bëof.” Met de schort veegde ze, in het hleekdonkere gezicht, haar betraande oogen af, waarnaar, als moeilijk door de zware leeddrukking, hij schokken het zachte schreien klom. De angst, zoo groot als de kamer, als het huis, zoo groot als alles, neep haar heele lichaam toe tot roerloosheid, en tóch wist zij, dat de pijnen en het gevaar weer komen zouden, ogod, dat gevaar, dat ze zoo graag ontloopen wou. En dan, dan.... als het kind er was, als alles was doorleden.... zou weer nieuwe ellende neerzinken op hun gedachten. Want de zorg zou groeien.
Met haar hand streek zij van haar voorhoofd over haar gezicht, en kneep: de donkere oogen zagen hem aan, hol-gioei-end, hongerig naar het eerste oogenblik van welbehagen, of ze hem vragen wou: begrijp je 't dan niet.... begrijp je ’r niks van? En plotseling schokte achter de nijpende hand een snik; een kortheftig schreien barstte uit, dadelijk weer gesmoord door de hardwrijvende blauwe schortpunt. Zacht snuiven van de kinderen leidde haar vragen af; en ze hief,
147