geeft niks.... komt dat dan te pas? de gerdijnen naar beneden bij ’n Jehoede?”
Joop hoofdscbudde niet beminnelijk toegeven, en stond weer gedoken te kijken naar haar zoekend aaneenschuiven van de steenen.
„Moeder, ik kom dadelijk bij je!" riep Regiene, „nog één spelletje, dan gaan we weer samen spelen, hoor.”
„0,” lachte de ouwe vrouw, „ga jij je gang maar, hoor; a’j spelen wilt, dan speel je maar, ik kan mien bier best vermaken.” Lachend zag ze op naar Joop.
„’t Wil niet,” zei ze, ,,’k neem iedere keer de verkeerde.” „Jawel,” wees Joop terecht, en kwam nog dichterbij haar: „daar.” wees bij, „dubbelblank toch, da’s goed, die kan daar toch an.”
„Joop, bedde nog wat gekocht?” vroeg Jacques, die luinmel-beurt had.
Joop zag op zonder lust tot antwoorden. Die Jacques liep zelf altijd met zijn armoe te koop; maar hij verdomde 't, hij vertelde nooit wat.
„Wat?” zci-ie, „nee, vandaag niet.”
„0, hedde wat in 't zicht, voor de kriste klante zeker, hè?” „Ja, ’n heesje,” loog Joop, „morregen of overmorgen.” Maar hij meende wel te voelen, dat de anderen het niet geloofden.... hoe kon-ie slachten in dat weer, nou-ie nog niet eens an 'n joden-klantje ’n stukje vleesch kon slijten?
Vandaag had-ie echt „negen dagen” gevierd, thuis; metbrood en koffie hadden ze gemiddagmaald, hij zou van de week ’s rondgaan om wat anderen handel op te scharrelen.... brood voor de volgende dagen was er eenvoudig niet.
„De pest zit er in,” gromde Dovidje Kalf, „god gaf ’t vroor al dat de glazen er van barstten, is d’r tenminste wat te verdienen. Waarom speel je niet ’n potje mee, Joop?” vroeg hij. „götsche (al is het maar) die twee kwartjes die-'j van Hartog kunt winnen.”
„Dank je wel,” zei Joop dof, ,,'k heb geen zin jongetje, blijf jij maar an de kaarten.... as dat mijn week moet goed maken, nou....”
135