„Ze heeft nog niks gehoord," zei-ie zacht; hij wees naar de ouwe vrouw.
„Loop naar de weerlicht!" grauwde Hartog; met nijdigheid alweer door goeiigheid gespleten, duwde hij Marcus’ kop af. Maar de ouwe vrouw, die met Joop zat te praten, zei zacht-gelaten:
,,’k Heh niks gehoord, jonges hoor! wees maar gerust, de ouwe vrouwe heeft niks gehoord."
Zij had het schandaaltje al vernomen, toen zij vroeg waarom het meisje niet meer hij hen werken kwam; het deed haar pijn, niet schokkend, maar, hij oogenhlikken, om den opspraak alleen. Een kalm klein landelijk natuurtje was zij gebleven, aan wreedheid van hartstochten vreemd.
„Ja,” schorde haar ouwe stem naar Joop, „’t is mooi Joop, ik mag ’t tegen jou wel zeggen, maar a’j oud wordt, dan wordt er niet meer naar je geluisterd; kom ies hier,” riep ze Joop dichter bij zich, en fluisterend: „Ik heh ’t al zoo lang gezegd, daar komen verkeerde dingen van, dat gaat niet goed,.... maar Regiene die wou mien niet gelooven, die wou ’r niet wegdoen, omdat ’t ’n goed meisje was....”
„Och, Moeder hou je toch stille!” riep Hartog nijdig, „gehangen zullen ze worden, die de vuile praatjes uitstrooien, gehangen en geworgd.... schenk mien in, Regiene,” haastte hij, om angstig de aandacht van zijn smartende gebeurtenis voor zijn moeder weg te nemen, want hij had, als tegenstelling tot zijn wilde lichaamsdrift, behoefte aan de vereering van haar levenslange stil bedreven kuischheid, „ik kan niet meer praten van de dorst.”
Moeder schudde haar hoofd zacht zuchtend en knipoogde tegen Joop, die glimlachend naar haar spel stond te kijken.
„Kd’j wel zien?” vroeg hij vriendelijk, „je hebt ’t daar toch veel te donker, je moet toch veel te dicht op de steenen liggen.”
„Och,” glimlachte ze, „nee, mien oogen zijn nog best hoor. ik heb nog geen brille noodig, goddank. Maar de gerdijnen die moesten ook heelemaale dicht, of ik al zegge: „nee”, dat
134