kleine tenor steeg tot een smakelijken, krinkelenden lach): ge wint mien al veel te veel vanmiddag.... die wint altijd, zoo raar kan 't niet loope."
„Ongelukkig in de liefde!’* piepte Polakje, nu heter raak in zijn toespeling op Hartogs werkmeisje, van wie men zei, dat ze van hem bevallen moest: allen behalve Regiene grinnek-ten zacht.
„Het spel des geestes is Gode gevallig,” lachte Idartog, terwijl hij zijn kaarten weer opnam voor een solo. Vanmorgen had hij er wel over gedacht, het spelen deze week te laten, maar ongewend zich tegen zijn breede genotzucht sterk te maken, had hij zich maar laten gaan in zijn hartstocht naar de heerlijke inspanning van dat whisten. In de ..negen dagen’ mochten zij geen vermaak zoeken, zich zelfs het genot niet geven van vleesch of wijn: het zijn de negen dagen in de maand Ah, waarin, verschillende jaren, de groote dingen van verwoesting, ondergang en knechting aan Israël gebeurd zijn. Op den laatsten vastendag, werd de tweede tempel verwoest en het eens machtige en aan zijn levendigheid ten ondergegane volk dienstbaar gemaakt voor goed. Er waren wel oogenblikken, waarop Hartog, zonder een enkel teeken naar buiten, er aan dacht: maar het leven van hun eigen wereld verscheurde hij de meesten elke offerende overgave aan het verleden: ook de rouw der maaltijden zonder vleesch werd, door vaak dure visch, algemeen ontdoken.
„ k Heb dorst!” riep Hartog. „Regienö Regiena, geef mien wat te drinken, geef mien ’n emmer vol thee, want mien visch die wil zwemmen!"
„Nou, nou!” driftte Regiene. „nar! je licht toch al ’n groote kan leeg-gedronken! hè, de heele godganschelijke dag kan me klaar staan voor die! Moeder, wi’j óók nog thee?.... nou. als we daar uitgespeeld hebben, hoor! "k Kan wel zien, da’j ’t verliest, anders zou je niet om thee denken.”
„Verliezen?” snauwde Hartog, „verliezen? nog niet half en nog niet kwart! daar en daar. kijk-es, hihihi. kijk-es!” en hij knauwde met zijn vuist de kaarten op tafel, en zong met breed neerdiependen mond:
132