Verrek," eindigde Jette met spijtig huilen.
„Nou aju, Meijer,” riep Sam, „pas op, let op de winkel hoor, en breng daar even die worst weg, anders stuurt dat kreng je weer terug!”
Met hun drieën gingen ze naar de overzij.
Moos had tegen de pittige zomerwarmte de gordijnen voor het winkelraam neergelaten; hoewel er weinig vleesch in den winkel was. Aan een glinsterend-geschuurden haak hoven het hakblok, voor het raam van de kamer, hing, week-blank, met plekken van blauwig grijs en warmrozige vlekken, een enkel kalf, b re ed uitgerekt met doorhaakte pooten, uit te bloeden op een dweil. Achter de toonbank, voor de koperen roe, waaraan bruinrood doorspikkelde worsten rei-den tegen den witten muur, restten een paar aangesneden koebouten; een drooge lap geel-wit vet, flardig en dun, een stel bruin glimmende nieren, als groote weeke kiezelsteenen, lagen, naast afgewogen geribd-roode biefstukjes, kliekjes melig uitgebraden vet, en een tong, die vadzig uithing als een wijsneuzig lang schoenengezicht, neergekwakt op het gebroken marmerblad van de uitstalkast. Door den winkel, waar Sam haastig rondkeek, het kalfsvleesch keurde en de bestellingen voor het raam langs gleed, de houten tegen den muur krengig vond uitzien. stapten ze, door Naatje opgewacht, naar binnen.
Naatje gaf stoelen met veel gebaar waarin de voorgenomen ontwijking van aandacht vragen voor de meubels. Zij had haar goeie kamer ingericht met de kille brutaliteit van den harteloozen en steunloozen stijl van den afbraak: zij had lichtgeel behang met nieuwerwetsch gevonden hlauw-grijze, vormlooze, overeindstaande versieringen. Daarop, terzij van de notenhouten linnenkast, hingen portretten en hevig-lee-lijke platen door den dichtslag van de deur te rengelen. Zij had stoelen met groen leer, op de zittingen en langs de pijn-lijk-reehte ruggen met groote blikkerond-koperen vierkante punaises afgezet. Op haar wilde, geel en rood gebloemd tapijt, lagen matjes van dezelfde kleur en teekening. En weer overgordijnen met bekwaste lambrequins van eenzelfde on-
115