deelte een kleine vinnige schoonmaak gehouden, wel niet „naar de eischen des tijds”, want die bij te houden beteekent meestal rustig te blijven staan, — maar dan toch naar de eischen van een zeker literair fatsoen en inzicht, waaraan men zelfs wanneer men van het ambacht houdt, niet schijnt te kunnen ontkomen.
Het is alleen om deze onvermijdelijke verklaring, goede, ja werkelijk goede lezer, dat de schrijver, met de aarzeling die hem past — en die hem zeer lief is — over den rand van het titelblad gebogen komt om „iets in het midden te brengen.” Als over de met voetlicht bezette Bühne heen, waar hij meent dat geen schrijver overigens anders dan bij noodzaak-uitzon-dering behoort te worden gezien.
SAM: GOUDSMIT
6