Ricia’s brauwen zakten, terwijl zij haar bovenlichaam ontsteld temgtrok.
4Gij zult toch begrijpen dat ik het over de Hostie-schennis heb, in Zeil. Zij zijn er zwaar voor gestraft. Men kan de gelovigen niet ongestraft beledigen. De Heer heeft de schuldigen terstond aangewezen. Zijn macht is onbegrensd. Dat ziet ge weer.’
‘Ik weet niet waar uw Heiligheid van spreekt.’ Zij kent geen titels.
‘Als ge nonnenkleren wilt, bid daar dan in dat uw Joden zich haastig tot Christus bekeren. Ik hoor dat één zo gelukkig is geweest, de doop te nemen.’ Zij zat nog steeds met de beschuldigende frons van een aangerande Macht naar het meisje op te zien. Het hoofd omlaag, en zeker van haar overwinning, antwoordt Ricia zacht maar beslist:
‘Zo te bidden dat kan ik immers niet.’ Er was een stilte waarin werd nagedacht. ‘Ik kom van Trier.’
De bleke vrouw, in haar plechtigheid:
‘Ik zal u geven wat ge vraagt, met de wens dat het u tot betere gedachten mag brengen (haar blik glijdt over al het glanzende leven van Ricia’s hoofd en haren) en dat de Heer Jezus u in dat kleed zal vinden.’
Zij seinde met een tafelbel om een novice en beval die een stel kleding te brengen, tot stille opschudding in het hele klooster. In dien tussentijd mocht Ricia eindelijk vernemen wat in Zeil was voorgevallen. Want de Abdis zei het verhaal op alsof zij het Joodse meisje wilde tonen hoe zwaar haar vergrijp was en hoe mild het antwoord van. de hulp.
Toen Ricia, na verlegen dankwoorden die als een vreemde taal werden aangehoord, het eind bestrate weg weer opliep, dat de Romeinen eens tussen de rest van de modderwegen begaanbaar voor haar gemaakt hadden, mocht zij geloven dat de Joden in Zeil een Christenvrouw hadden omgekocht om een