‘ Blijf bij ons, ga niet weer verder tussen de verscheurende dieren!’
Maar zij blijft niet; de onrust stormt in haar om het gevaar heel en al achter zich te laten, om niet met anderen samen na zoveel verstikking te eindigen in de onderworpenheid van de moord, en dat gevaar loert immers tussen het ene Joodse huis en het volgende. Als zij maar een wapen wist te vinden, waartegen geen gekgeworden Christen bestand is. Maar dat zal zij vinden. Want wat daar in Trier gebeurde, daartegen komt zij in opstand. Na zoveel wegen met tussen opeengeklemde tanden verbeten angsten achter zich te hebben gelaten, komt daar die Peter voor haar staan, maar terwijl hij de redder moet zijn, draagt hij haar de ellende en de verschrikking aan die zij tot daar heeft kunnen ontlopen. Als zij terugdenkt aan die tocht op de Schandwagen, sperren zich haar ogen wijd en een hij ging als een koude windvlaag slaat in haar om. Alles vergeefs geweest? En nu als een kalf geslacht worden? Al wat hij tot de aanbrengers zei, al wat hij verwerend woedde tegen de Schout-knechten, baatte niet. Zij hadden getweeën, onder de bewogenheid van de ontmoeting, in een vertrouwelijk gesprek gestaan ; Peter had haar hand genomen; in het warmend genot van die gestreeldheid en uit vrees hem te kwetsen, had zij die hand niet snel genoeg teruggenomen. En zo had de boerse sjouwer met zijn grijnzend beluste tronie hen betrapt en was gaan schreeuwen: ‘met een Jodin! Met een gifmengster die de Ziekte over ons brengt!’ Geen tijd bleef over voor een vriendedelijk woord, want na die smaad-rit van een half uur dat een dag leek, moest zij de stad verlaten zonder uitstel. Het enige dat hij nog kon zeggen, was: ‘Ik zal u weerzien.’ Hij stond nog met zijn Jodenhoed te kijk, en zij wist niet wat hem verder was aangedaan.
En nu moet zij op een wapen af dat haar althans tegen zulke angsten en vernederingen beschermen zal; in die wereld waar