heid was de gedachte aan de wereld daarbuiten niet. Hij kende de zwaarte van zijn bedreigdheid nu. Hij verbond zijn verlangen met zijn angsten. En één daarvan was de schrikwekkende verwachting dat het de vijand zou zijn die hem zijn liefdesgeluk nog zou vernietigen op het ogenblik dat het hem werd toegedacht. Maar hij dacht aan haar, met al de innigheid van zijn gezonde wezen. Hij glimlachte haar toe als een knaapje.