‘De Paus,’ waagde Charitz, ‘heeft toch tweemaal verboden, de Joden aan te vallen.’
Maar de bankier sprak hem nu regelrecht toe, en het klonk, hoewel niet aanmatigend, als een bizonder geschenk uit de schatkamer waar alle feiten opgesloten liggen:
‘De Paus heeft vergeten de geestelijken te verbieden, het volk jaren lang tegen de Joden op te zetten.’
‘Het moet wel vaststaan,’ sprak Fantin met omlaag gericht hoofd, ‘dat er Joden ontkomen zijn.’ Hij kon het weten, meende hij. Hij dacht, behalve aan zuster Belle, aan Hanna en de bevriende Joden uit het Bossche straatje die hij peinzend als verloren opgaf, aan zijn geliefde, want die plaats had hij Ricia nu volop gegeven, op die kar. Na een aarzeling, waarin hij de goede toon vond die geen geringste persoonlijke getroffenheid losliet, noemde hij het geval, dat hun drieën zo verontrust had, waarbij het Trierse volk zijn verrukte spot had uitgeschreeuwd maar ook had geroepen dat de Jodin de ziekte was komen brengen.
‘Ik kan alleen onderzoeken wat zij misdaan heeft,’ zei Michael; ‘ik kan niet beletten dat zij gestraft wordt als zij verboden omgang heeft gehad met een Christen. Ik zal het vandaag nog doen. De Christenen nemen dat heel ernstig,’ leraarde hij, ‘vooral in het andere geval, als het om een Jood gaat met een Christin.’
‘Salomon Löwen,’ bracht Charitz bij, ‘in Keulen.’ Mar Michael luisterde gelaten. ‘Gevangenis en veertig Mark zilver boete. Was in een schuur aangetroffen met een Christin, maar het was een bekende deerne.’
Mar Michael knikte, dat er veel van die gevallen genoemd konden worden.
‘Hun Leer moet de enige zijn,’ besloot hij zacht, ‘niets van een andere Leer mag daarmee in aanraking komen, opdat de gedachten van het volk er niet van worden afgeleid. Zoals wij