met meer vrijmoedigheid op dan hij zich had voorgenomen en zelfs met meer dan hem daar veroorloofd was. ‘Men moet hopen dat de inlossing beter zal verlopen dan met de dertigduizend pond van de Bisschop van Mentze,’ waagde hij als vergoeding en herstel voor zijn beide makkers.
Hij doelde daarmee op Heinrich van Mainz die met achterlating van die schuld aan Aron uit Straszburg, gestorven was. Maar Michael knikte: ‘Het is wel voor een groot deel afbe-taald,’ zei hij, ‘en de rest zal ook wel komen; Gerlach is niet slechter dan de anderen. Als ge naar Straszburg gaat, wilt ge wel een schrijven voor Aron meenemen. Kent ge hem? Staat ge ook in betrekking tot hem?’ Hij vroeg het, hoewel hij wist dat het onmogelijk was, en Fantin begreep het.
‘Ik ga alleen door u in deze zaak mee,’ zei Fantin, ‘en ge weet naar ik hoop, hoe ik dat waardeer.’
‘En verder,’ besloot Michael, ‘heb ik laten nazien hoe onze zaken staan. De vervaltijd is nog niet aangebroken, dus kunt ge dat geld voor uw rekening in deze Lening zetten als ge daar lust toe hebt. Ik wens u geluk toe en veel Joodse voorzichtigheid. Hebt ge hier een onderkomen?’
‘Een goede herberg,’ antwoordde Fantin. Michael wilde die noteren.
‘Bij Reb Josbel met zijn vrouw Gutheil.’
Charitz vulde aan: ‘waar het wijnvat geschilderd staat.’
‘Dan wens ik u een goede reis met God. En tot weerziens. Gazak we-emats.’
Het werd begrepen dat hij niet langer wilde spreken. Hoe graag hadden zij nog gebleven, want het was duidelijk dat deze Michael een geleerde en een wijsgeer was. In lichte verwardheid onderbraken zij eikaars bewondering: hadden zij die kostbare boeken gezien op planken langs de wand? Fantin deed een vage greep in zijn kennis daaromtrent, zij was niet groot, hij had nooit iets gelezen van de verhalen van de Chris-