hitte. Zeker, het was een mooie zaak, die van Beieren, en hij deed mee, ook juist omdat het Beieren was, dat niet alleen betrouwbaar was omdat het ver weg lag. Men moet zijn geld wel uitzetten, wat anders? Grond mag de Jood niet meer bezitten: in Straszburg is het al twintig jaar lang verboden, hier in Keulen al enkele jaren met uitzondering van wat men al heeft. En als men het mag? De kerk is er tegen omdat van de Joden de tienden geheven moeten worden, en dat gaat de kerk dan ook eisen. Maar wat moet dan de Jood met grond en huizen? Het bezit is een uitdaging voor de vijand, en als men zijn huis moet verlaten, is het voor ieder voor het grijpen. Walram von Zweibrücken, haha! heeft pas drie dorpen en een groot hof aan Joden verkocht. Haha! zij hadden beter een arm kunnen verliezen, zo bezwaart het hun. Judith? De geheimzinnigheid van die naam met wereldse Christenmacht verbonden, uit de stilte van de drie monden tot hem gesproken, remt ook hem een ogenblik in de uitstorting van zijn be-zwaardheden. Judith? En was er niet een Judith geweest die de vrouw van de Koning van Polen was geworden?
‘Wladislaw,’ wist Fantin knikkend.
‘Wladislaw of Hatsielou,’ gifte Salomon naar de beide sinds een eeuw gestorven huwelijkspartners. ‘Maar kan men weten wat Gods besluiten zijn?’
En pas na een paar tellen stilte, waarin de horizonnen openscheurden om het geluksland voor alle Joden te openbaren met vergezichten uit de Pentateuch, hernam de gastheer, als een verontschuldiging voor hun kortstondige droom, zijn uiteenzettingen. Het volk moest veel betalen, voor allerlei, maar kon het dan anders? Hij schoot tegen de Gilden uit, en zijn aanvankelijke opzet voorbij. ‘Rechten!’ riep hij smalend, ‘zij willen rechten! Laat ze hun werk doen en hun loon ontvangen en goed zijn voor hun vrouwen en kinderen, zoals de Joodse handwerker altijd heeft gedaan. En wat ziet men nu in de