Keulen, in een bijna vernederende eerbied, hem zijn jongste dochter aangeboden, zodat hij daar, in een hoek van het bewogen vertrek, zijn beker wijn in de hand voelde trillen, en nog juist genoeg beheersing vond om hem, Mozes, te danken en te verzekeren dat hij erover na zou denken? Zeker zal hij er over nadenken en niet weinig ook, en het is goed dat Mozes van Keulen in deze roes van vertrouwen en eerbied die Fantin omwolkt, misschien teleurgesteld maar niet beledigd is. Want nu is immers deze rijkelijk gezegende Ricia gekomen, juist nu, alsof God hem in de zwaarte van een keuze beproeven wil. En ach, een opwaaiende drift moet hij in zich bedwongen houden, om het meisje met de blanke ivoorkleurige huid en de ernst van haar optreden, tot de zijne te maken. Maar God van Abraham, hij is toch die timmerman niet, hij moet wachten. En hoe dankbaar, dat weet hij, zou hij anders geweest zijn met Mozes’ voorstel. Zo is het leven, maar hij moet blijven streven naar dit allerheerlijkste.
Fantin, dacht Mozes van Keulen, zal stellig een groter huwelijk in gedachten hebben. Grote mensen hebben recht op grote verlangens.