stelling zowel om de feiten als ook om zijn betrouwbaarheid in zulke zaken, ‘tegenwoordig ben geweest.’ Hij doelde daarmee niet zozeer op het vinden van het vergif als wel op die onthuidende vergelding, waarbij hij kennelijk onberoerd toeschouwer had durven zijn, terwijl die andere Christenen die toch maar onderwerp waren geweest, zich mogelijk overgevoelig gedragen en zich met de laffe geprikte en enkele centimeters uiteengetrokken Joden gelijkgesteld hadden. En hij besloot zijn verslag met de niet overbodig gerekende wens: ‘moge de Almachtige u bewaren,’ een wens waarvan de tedere mensenliefde niet kon worden betwijfeld.
Voor wie van de zeven Joden daar in Buren niet alles wist wat sinds hun laatste ontmoeting voor hun levensplezier was toebereid, kwamen er nog meer verrassingen los. Bern, Bazel, Freiburg, waren al vast begonnen de pijnbanken wat meer dan voorheen in werking te zetten, want overal waren de Christenen ook aan de Joden geld schuldig, en overal morde het volk over de hongersnood door de mislukte oogsten en door het waardeloze geld tengevolge van de uitgaven voor weelde en oorlogen door de machtigen. En dan was er die naderende ziekte. Zij was zichtbaarder dan welk ander ongeluk ook. Zelfs minder te weerstaan dan Bisschoppen, Heren of Keizers. Hadden niet alle hooggeleerden van Francia’s hoge school in Parijs, op bevel van hun Koning, een uitvoerig rapport opgesteld over de oorzaken, de gevolgen en de middelen tot bestrijding van die geheimzinnige plaag, die Pest? Uit het Oosten alweer, uit nauwelijks bekende gebieden, was zij door zeelieden, eerst in Italië, toen in Francia gebracht, en nu was zij begonnen, dorpen en steden te veranderen in grote sterfkamers met afzichtelijke lijken. En wat hadden zij wel verklaard, die Hooggeleerden? Wisten zij, de vrienden daar in Buren, het niet? Natton wist het. ‘Als een handig kind op school, op het Chéder, dat zijn vorderingen moet tonen en dan