Maar zij haalt de schouders op: moet men dat gebed wel zeggen, een dankgebed, bij zo’n afloop?
Het kan geen langdurige redetwist worden: ook Fantin is onzeker. Het leven in dit afgelegen gebied, met zijn vele verplaatsingen, laat geen gezetenheid toe die nodig is voor de gedegen wets-doorvorsing. Zo er al gemeenten zijn, is ieder daar voorzanger en wegwijzer in de Geboden. Grote reizen en dag-reizen onttrekken steeds een deel van de mannen aan de kerkelijke dienst. Zij leven met weinigen, verspreid en eenzaam tussen de Christenen van Gelre, Salland en Brabant.
Ricia is met velerlei bewogenheden bezet. Maar zij monden allen uit in een verstandelijkheid, als in een zeef, die nog wel van de overdrijving de vormen toelaat, maar elke daad-be we ging daarvan vrij houdt. Zij kijkt naar het telraam op de tafel, waaraan Fantin nu schuivend bezig is. En met al haar moed en helderheid, waaruit een vrouwelijke guitigheid glipt die bijna spot werd, roept zij waarschuwend:
‘Onkel! Onkel Fantin! Ihr rechnet falsch!’