74 SAM: GOUDSMIT
Maar niet waar? hij bracht de jeugd van zijn jongen ten offer: en er ging een vaag begrijpen door zijn hoofd: zoo zouden duizenden wetende vaders hun kinderen nu uitleveren, om den woest-rechtvaardigen God van de maatschappij te verzoenen, en den vrede en het geluk van de toekomst der menschen te verzekeren.
Na de eerste kort-schrijnende door-droeving van den ernst kreeg hij dra een o ogenblik plezier in zijn gedachtenspel; hij ging voort zich met Abraham te vergelijken en meende in zijn ernstige vroolijkheid, dat die het wel beter gehad zou hebben dan hij; geen Jijs, geen Sophie, geen Sjimmie en geen Lijp Gotspe thuis; een Soore die misschien niet minder eigenwijs dan de zijne was, maar wat meer in de melk te brokkelen had dan zij, en meer have en goed dan hij behoorlijk in zijn opslagplaats aan de Jodenhouttuinen zou kunnen bergen. En hij bedacht met een warmen lach langs zijn grooten neus, dat de Zeeburgerdijk wel bijster weinig van de weiden van Bar-Seba zou hebben en de timmerfabriek niet veel op den berg Moriah lijken zou, en het was ook maar verduiveld jammer dat er zoo weinig kans was op den bok, dien hij met de horens in de struiken verward zou vinden, en die stellig voor dezen keer meegenomen zou worden en geslacht tot een behoorlijken maaltijd voor vanavond.
Sjimmie had niet meer naar de fabriek gevraagd, want zij stond reeds groot en plomp in haar vierkante dreiging voor hem, als gereed zijn teer gebeente ineen te knauwen en hem in één enkele kaakbeweging te verslinden. Chajem voelde het, en hij wist, het was zijn voornemen, die kwaadwillige begeerte te weerstaan en zijn jongen er sterk tegen te maken. Nu hopen, en vastberaden zijn; alle weekheid bannen met de zekere bewustheid der bedoeling.