HOE DE KLEINE SJIMMIE NEETER BURGER WERD III 71
,,Zeker,” spotte Chajem, ,,waarom niet? Ken je méé blauwbekke ’n paar uur; eer je je verveelt in bed. Wach maar eris.... je zal wel wijzer weze.... geloof me, je zal wel anders redeneere baasje”.... en verder, rustig, voor zich uit vertellend: ,,Toen vader zoo groot was gewees as jij, het-ie óók wel eris zoo gepraat, maar naderhand ben ’k wel wijzer ge-worre.... das éérst ’n pretje.... maar naderhand wordt ’t erns.... dan binne n’et geen pretjes meer.”
In het even vaag overtuigde zwijgen van het kind herinnerde zich de vader: hoe hijzelf begonnen was, voor zijn vermaak, mee te werken in een nachtploeg op zijn elfde jaar, aan het lossen van een schuit kolen. Maar kort daarop had hij in ernst meegedaan, een paar kwartjes verdiend, en er even hard voor gewerkt als de volwassenen. En onder het kortelijk voortpeinzen vergeleek hij zijn jeugd verder met die van Sjimmie; hij herinnerde zich zijn vroege vermoeienissen, de vele dagen zonder warm eten en de vele avonden waarop hij met zijn broertjes en zusjes zonder boterham naar bed moest worden gezonden; en hij vond het verschil nog zoo groot niet, al was hij een veertig jaar ouder dan zijn jongen.
Zij waren de Muiderpoort voorbij, de Mauritskade gegaan en aan den Zeeburgerdijk gekomen; hij vond dat de weg lang was, en zag in onder een zucht, dat het eiken morgen te ver zou zijn voor het kind, en dat het geld voor een tram er af zou moeten. Hij werd weer droefgeestig: het leek toch niet heel plezierig zoo; het was geen bijster mooie inzet voor den jongen. Hij vreesde de zwaarte van het werk, de booze gezindheid van bazen en maatjes, vooral in den eersten tijd wellicht, en hij dacht met angst aan het begin van den dag, wanneer het kind zou schrikken voor den dwang en de barschheid en den druk van zoo jonge