HOE DE KLEINE SJIMMIE NEETER BURGER WERD I 55
geweest, en niet zonder het noodigste. Het was steeds slechter geworden in de jaren, en bij zooveel handen die slechts werken konden en bij duizenden spijtig-slap langs de lichamen hingen om naar een brok arbeid te verlangen — zou het nog lang zoo voortgaan. Neen, voor hemzelf was er wel geen redding, geen uitkomst meer.
De Vrijdagavond, die nu voor hem lag — in zijn sarrende armoede en zijn hinderende naaktheid grijnsde hij hem tegen. Lang waren die uren een zoetheid voor hem geweest; met de weinige sjofele weelde, die hij zooveel jaren had pogen te behouden, de vertroosting voor gansch een week van in het vleesch nijpende worsteling, een met teederen zorg gespreide glans, die, uit het fijnste bewegen van het eigen hart voortgekomen, ronddoolde in het huis, zich sterk scheen te maken tot een levende kracht en liefde, en harts toch tel ijk-sussend scheen te omhelzen en de brandende schrijning van oogen en voorhoofd met kussen van stil-driftige bemoediging leek te betten.
Thans was er geen lieflijkheid aan Vrijdagavond, geen glans van rust en wijding aan den Sjabbes meer. Ja, een nieuwe hoop, een nieuw geloof had hij gewonnen. Eens zou een betere wereld leven, waarin alleen de natuurlijke smart door een krachtige mensch-heid zou worden gedragen. Maar o, hij had nu een scherp-indringend besef van het onontkoombaar verschil tusschen het levende heden en de nog ongeboren toekomst. Hij zou zich slechts zat kunnen eten aan het ideaal van de vleeschpotten die nog komen moesten; ondanks alle vreugd en zekerheid van de komst der volle jaren, wist hij stellig en bitter dat de magere jaren nog in hun uitputtende werking leefden. En dat zij voor hem zouden duren, tot hij eens sterven