HOE DE KLEINE SJIMMIE NEETER BURGER WERD I 53
wilderde vuil-witte hoofd- en baardhaar was de vader van Soore, die al tweemaal uit ’t Werkhuis was wegge-loopen, omdat hij zich geen kalmte genoeg had kunnen winnen tot het aanvaarden van den tucht. In zijn verkindschtheid was hij driftig geworden en opvliegend, maliig-brutaal en onhandelbaar, en toch niet gek genoeg voor een gesticht. Hij bedelde aan de Synagogen bij de bruiloftskoetsen en sjokte heel den dag langs de straat. In de schaamteloosheid van zijn geestverwarring steeds vermeteler, stak hij zijn schrikwekkend hoofd door het portierraampje der bruids-koetsen, om onverstaanbaar zijn deel op te eischen van de vreugde en den overvloed van den dag. Hij sjouwde achter den stoet aan, schreeuwend en ver-wenschend wanneer hij niets of onvoldoende gekregen had, en in de langzame verwoesting van zijn redelijkheid was hij evenzoo begonnen te doen bij de begrafenissen, en was eindelijk elk rijtuig als een noodzakelijke gelegenheid gaan beschouwen om zijn wensch en zijn eisch te murmelen of te schreeuwen, tot hij vaak door de straten holde om de koetsiers onder het rijden aan te roepen en te verwenschen, omdat hij meende dat zij hem bestalen, wanneer zij hun klanten de eer niet lieten, door hem gevraagd te worden. Chajem had hem tweemaal weer opgenomen; hij kon hem niet dwingen in ’t Werkhuis te blijven, meende hij: als hij niet woü.... hijzelf en Soore zouden ook niet graag. — Als hij dacht aan wat hij wèl zou moeten doen, eens, wanneer hij voor het weinige, dat nu doenlijk bleef, zelfs te oud was geworden, zwol een kropping van verdriet en wanhoop in zijn hoofd, die hij terug moest dringen, om niet tot zinneloosheid toe verbitterd te worden. Hij riep al zijn levensmoed op, om die doodelijke nadering te bezweren, maar hij moest in die vele oogenblikken wel aan den neergang