5o sam: goudsmit
groot verband, en kreeg tot zijn genezing drie stuivers per dag van de Verzekering. Hiermee had hij in zijn gedwongen vacantie machtigen mannelijken invloed op de vroegere buurtgenooten gewonnen.
„Schep maar niet zoo op anders!” wreekte zich Ammie Peekei tegen Sjimmie op het aanvoeren van zooveel ontzenuwend overwicht — „mèr, wat het die ’n kapsoones”. ... en plots, toen het zwijgen van Jaapie bleef drukken, verootmoedigde hij zich in vriendschappelijke uitbundigheid, en danste schreeuwend voor hen rond: „Adenom jonges, wie gaat d’r mee de orgel wegbrenge?.. . , heel naar de Jordaan gaat-ie, met z’n allemaal!”....
Doch Jaapie kon niet mee en Sjimmie durfde niet meer voor zijn vader — en zoo rende Ammie van hen weg naar de anderen; hij had zijn trotsche figuurtje gered uit de vernedering — bedacht hij schielijk met heftig indringen der op heldhaftigheid bedachte gevoeligheid.
De massa ontspon zich verder de straat in, de orgels trokken heen; in de blauwe schemer-verwording der ruimte waren de eerste lichten als goudgele knoppen opengebloeid, en langs den hoogen hemelstrook hingen reeds enkele geelbrandende sterren te wiegelen in het van fijne luchtlagen zich dieper en vaster in-donkerende spansel. Het gerucht van den zachten vaart der stoeiend heen-trekkende dagvierders verschoot als in een ruischige vlucht van wiekslagen de ruimte in, waar de opgewekte winden bliezen, die in de eerste vroeglentemiddagen als met fijn-toe terende trompetten de horizonnen schijnen te verwijden.
Vermoeid en verhit slenterden achter de orgels de dansers en kijkers heen, slungelig grappend en dooreen-mallend als in een spijtig-onbevredigd afscheid van het feest. En de straat lag in haar nog drukke