24 SAM: GOUDSMIT
niets meer aan te bieden, nu zij er weer was.,.. hij moest ’r toch wat geven, nou-ie haar aan zijn hand weer terugbracht in hun nest....
Krach tig-frisch, tintel-jong, ’t gezonde lijf weer van warme liefkozing doorvoed, en van brood en koffie, door Jans haastig in de buurt nog dapper geborgd, verkwikt, stond hij in de morgenlucht. Met de blauw-gestreepte stukkenzak over den arm, en *n koffie-blikje in z’n jaszij, liep-ie den jongen dag in, vol zware denkingen van kansen wegen; de blijdste verwachting was: althans weer aan ’t werk te kunnen gaan, het gebrek niet tot ziekwordens toe te doen voortduren en de ellende van hun1 oneenigheid te hoeven vreezen, wanneer ze, in nukkige verstoordheid, nog steeds niet genoeg begrijpend weer van hem weg zou gaan om hem met zijn jeugd in het leege huis te doen rondloopen van de keuken naar de kamer, in een bestokende onrustigheid, die verweekte, verwoestte. En toch wist hij al te veel te hebben beloofd, want de staking was niet geëindigd; het was onmogelijk zonder woord breken aan ’t werk te gaan, was niet de groote meerderheid der kameraden in stikwijgende moedeloosheid begonnen. Maar o, na haar onzelfzuchtigen terugkeer, onder de vreugde van haar innig-gegeven liefkozingen, de overmacht van haar wijs bedoelde, vermanende vragen 1 O, de begeerte, weer voor haar te kunnen werken, haar te kunnen verzorgen, het weinige mogelijke geluk te geven! En ook, ook....: niet vóór haar te staan met handen van geen arbeid frisch bloed-doorstroomd, van leegte vreemd, met het werk-minnende lijf als een last aan zijn luierende slenterende beenen; ook: zijn trots niet gekneveld te voelen in het slungelen door de stad en in het kleine huis om haar heen.
En toch, hoe vernederend, hoe ondoenlijk weerzin-