i86 SAM: G0UDSM1T
dit nieuwe bijtende en toch onherstelbare wroegingsleed, stiet boer Lammers zich voort, het bruggetje over en den hof in, In het middaguur, terwijl de zomer al haar krachten scheen in te spannen, om ze in één groote en steeds gedijende vreugdegift uit te storten over de aarde, lag het erf, onder de steeds zuiverende, verjongende koelte van het water, als een verteedering achter den witten dijkweg in de laagte. In een volkomen afzonderende en zoete rustigheid omstonden de korte wijd-getakte vruchtboom en het grijze, groen-geluikte huisje met de schuur daarachter; door de hooiige geuren van den polder zoemde er gezang van insecten, en er ging vriendelijk gekakel van trippelende kippen over het gras, als in de liefelijke vredigheid van een kloosterhof. Weinig klimop kroop als een zachte besluiping van teedere genegenheid op tegen het lichte grijs van den eenen muur; over den anderen hadden twee ruizelende popels hun lenige fijngroene bovenlichamen gelegd, aangedrukt tegen het dak en den nok zoekend, als hoopten zij nog eens het gansche huisje te kunnen omgrijpen in een zacht-hartstochtelijk verliefde omhelzing. Van binnen klonk zacht geklink van lepels en hakkelend kindergepraat. De vrouw verscheen aan de deur en riep hem met haar zangerige stem toe, te komen eten. Boer Lammers slingerde zijn lijf door den hof, boordevol van wanhoop, spijt en woede. Hij voelde allen strijd te moeten verliezen, en wilde toch al zijn bitterheid uitleven. Hij liep naar achter het erf op, langs de oude vergroende varkenshok jes, de begroeide kal verschuur, en de stil-droomerige plek, waar oude weggeworpen stukken tuig in de kalme zon lagen te stoven met die molmige mijmering der in warmte verterende stof, waaruit de rust van uitgestreden leven schijnt op te suizen. Maar hij kon nergens de verstilling vinden van zijn