172 SAM: GOUDSMIT
de breuk met zijn vader, dat nu wel een bloedig verlies scheen voor altijd, opeens veel dieper nog dan dat andere.... De slagen en trappen beukten op zijn lijf en zijn hoofd en zijn gezicht, want Joede was blind van drift en sloeg maar en trapte en schopte, tot Jaapie lag te kermen op den grond, ongelukkig al van schaamte alleen, en toch schaamteloos tegenover de onduldbare pijn, die de verzachting van het schreeuwen wel behoefde. Waanzinnig van drift sloeg Joede door. Hij wist niet meer wien hij sloeg. Na Jaapie, het brutale kind, dat allen eerbied vergeten had en hem schandelijk beleedigde en miskende, en na den als gelijk-volwassen deelgenoot van het geheim der stille verwachting die hem de schuld verweet der mislukking, sloeg hij voort om de wereld, het lot, dat hem verongelijkt had; hij sloeg zijn eigen teleurstelling uit, hij sloeg de tafel, hij sloeg alle slechte treffing van zijn leven, de bittere ergernis der faling 'van zijn gang; en hij scheen te zullen doorhameren en trappen tot hij zich moe zou hebben geslagen, en zijn zenuwen, bevredigd, hem de rust van het evenwicht der aanvaarding en van den voortgang zouden herschenken. Onder het luid geschrei van de kinderen, die Jaapie zagen liggen kronkelen van de pijn en angstig waren geworden van den boozen bloedigen twistgeest, had Moeder Joede bij den arm gegrepen en geschud en getrokken: ,,Hou op, Joede!” riep ze, ,,hou op, Joede, je slaat: ’m dood! Hou op
Joede, bega geen ongeluk, zeg ik je---- Joede?”
kreet ze. Met geheven handen liep ze verder den kelder in van hen af, en stiet haar wanhoop en haar haat uit: ,,Dat heb ik d’r van,” jammerde ze ,,van die vuiligheid, dat is mijn deel, o god! o god....!” Zij rende weer op Joede toe, en trok en sleurde hem nu weg, met al de kracht van haar angst voor een ongeluk, daar