ióo sam: goudsmit
gehuil van kinderen, en het harde stroeve geluid van moeder’s bestraffende stem. Hij dreef het weg uit zijn warme aandacht; hij stortte zijn bezigheid in de uitgelaten verheuging van zijn allengs bandelooze verbeelding, die de ruimte van tiet komende beademde, en aangloeide en besproeide met het licht en zijn vervoerde zinnen te glorie zette in den goudglans van zijn begeerenswaardigheden. Hij moest nu rijk worden, een rijk jongetje, deftig en mooi en met alles heerlijks en gelukzaligs.... Moeder duwde de deur open en schrok hem een oogenblik op.
,,Jaapie.... is je vader er dan nog niet?”____
lijsde ze.
Hij zag om, vanwaar hij zat met de vodjes in zijn stille handen, een tijdlang weg van zijn werk en zijn goede voornemens, om tegen vader’s terugkomst alles af te maken. Hij merkte plots, in den schok van den hevig-rukkenden overgang, even iets vreemds, hinderends, hatelijks. Maar dadelijk, in het begrijpen van haar vraag, voelde hij het wezenlijke heerlijke
verband: of vader er nog niet was..... ja, vader....
o, vader.... Zijn moeder stond om de deur gebogen, het gorige, armelijk-gekapte hoofd, met de kleine groenige spleet-oogen, den uitzwellenden neus met de rauwroode wijde neusgaten, altijd vochtig, en den breeden mond, dun, waaruit ze haar lispelende, on-eigen-geluidige woorden sprak, gebrekkig, met de tong tusschen de slechte tanden bij de sisletters. Als een innigheid, een om te kussen en warm in het feest van het verbeelden op te nemen innigheid, voelde hij haar____
„Nee,” zei hij, „nog niet.... maar nou zou-ie toch wel gauw komen, niet?”
„Hij blijft mijn te lang weg,” zei moeder, en sloot de deur weer.