ï58 SAM: GOUDSMIT
souger geworden.... Een ouwe schilderij.... hoe was ’t godsmogelijk?.... gaven ze d’r voor.
En ze waren weer gaan spreken over de tafel. De bereklauwen waren goed, zei vader; die stonden ’m wel an. Dat was goed. Dat móest echt zijn. En de gebogen pooten waren ’t ook. Was het daarom geen merakel, dat een arme voddensouger toch nog zooiets in handen kreeg? Veertig stuiver had het ding hem gekost, kon nooit wat aan gebeuren. Waar-ie ermee naar toe zou gaan? Niet naar een souger. Die moest zelf verdienen, die gaf je wat-ie kwijt wou wezen, en maakte zich d’r even binnen mee. Nee.... lef hebben en naar de man gaan; naar ’t museum, naar de directeur van ’t museum ging-ie. En binnen komen en petje af, en netjes en beleefd en laten zien:.... Meneer, ik heb nou ’s wat heel extra’s voor u.... dat kunt u bij de h e e 1 e fijne boel zetten. En laten zien. Dan kreeg je wat je toekwam....
Opgewonden waren ze geweest, ook moeder, al had ze zich kalm willen houden. Met stil, schuw geloof aan vader’s wonderlijke verhalen had ze zitten luisteren, en toch telkens koud-wantrouwend gedaan tegen den afloop van hun gebeuren, in haar diep-weg angstig verholen, als met een klein deel van haar wezen maar, volgen van het wonder, dat langs haar ging als een gouden wolk, en dat haar slechts zou behoeven aan te raken, om haar tot een dame te maken.
Verdoofd van vermoeienis was Jaapie gaan slapen, zich troostend en zelfs verblijdend met de zekerheid, er den volgenden morgen onder het sorteeren opnieuw lekker over te gaan denken. Vader was nu straks onder veel gerucht van opgewonden wenschen en van moeder’s opzettelijk geringschattenden tegenspraak, met de tafel heengegaan. 2'ou-ie thuis komen met de goeie boodschap? Dat ze allemaal feest zouen