KINDEREN I5I
veelsoortig-gewapende bekamping van de wereld weg gedurende al de zes overige dagen van de week. Op Vrijdag lag het leven als een zonnige heuveling, waarvan alle blijdschap, eiken keer weer nieuw, niet te overzien was. Dan braken, even, wijde uitzichten in den tijd, en het oogenblik scheen altijd weer gekomen, om het verlangen en de hoop aan te warmen en op te drijven tot de plotselinge verwachting der schitterende verschijning van het geluk, dat een zoet, veilig leven was, vol bloei van droom en liefelijke koestering, en een genezing voor immer van de snauwende grijnzing en de wondende stooten en de vrede-besmettende en de liefden vergiftigende overvallen van het gebrek.
Hij had zich opzettelijk meer afgezonderd dan anders, want toen vader straks was weggegaan met de tafel op zijn hoofd, die misschien wel veel zou opbrengen, had hij zich blij gemaakt met stil in den voorkelder te gaan zitten sorteeren en alle lompen klaar te maken, omdat het zoo glanzend speelde in zijn hoofd van gedachten aan verrassing, aan plotseling rijk worden, of een beetje rijk.... Jaapie dacht vaak aan rijk worden, stil, gretig, eenzelvig, gelukkig met den goudigen glans der verbeelding. Soms ook, als-ie met vader uit was, spraken ze er samen over, ernstig, en zonder aarzeling van schaamte om den kinderlijken aard van hun bespiegelingsplezier, hun verwachtingen elkaar uitwisselend met korte opmerkingen van stelligheid tusschen de vele onderbrekingen door van stilte, waarin elk zijn inniger vermeiing vierde. Het kon op veel manieren gebeuren, zei vader rondweg; hij dacht altijd nog eens, dat er wel een gelukje zou komen .... waarom niet? En waarom dan bij een ander wel? Was dat soms zoo’n merakel? Gebeurde ’t niet elke dag? As die smerige loterij maar ’s wou.... je