IN DE GROOTE LEERSCHOOL I 15
zóó van dichtbij, vanwaar de innigst-vertrouwelijke sterking gewacht werd: zijn vrouw — zag hij machte-loos-hatend neer naar vanwaar die stille moording gezonden werd: de moeder, uit dat huis ginds, waar, hij wist met zijn onrijpe hersens precies niet hoe, zijn vrouw hem met oude, vijandige ademingen en bloedsmetsels was meegegeven.
Zij schudde ’r oude rimpelige hoofd en over ’t smoezelig tafelkleedje vegend als in gewoonte van reinigen en gladstrijken, zei ze:
,,Ja.... vesellef.... da wi ’k doch effe segge,... ’n màn mot toch kostwinner blijve, wil-ie z’n rechte as man met eere hoùe.... dè mo ’k doch effe segge”....
Jans zweeg, schokte en schoof, ’r schort verstrijkend, over de stoel, in toornig toestemmen.
Maar Piet schoot naar voren, boordevol van bloed-hitsende sluw belagende verbittering:
„De mot jai. . . . jai,” stotterde hij met vèrwijzend vooruitgestoken hand en rood-aangestookt hoofd, ,,an
joù âge man m’r segge hoor____, d’ goat jaauw gen
bliksem an hoor.... de sel je verneme.... as jai hier komp om te verpeste, dan is doàr ’t gat van de deur”....
„Kijk’s an.... kijk’s an”.... minachtte Jans, eenmaal in de opgewondenheid van haar ontsteltenis alle giftigheid tegen hem uitdrijvend, „wat durreft-ie .... dan bin ik d’r ook nog, sou je dènke?.... moeder je blèft hier hoor, wie d’r niet werrekt, die het óók
niks in te brenge, noù”____
Maar vrouw Dekker was al opgestaan, en bij de deur als zich herinnerend, zei ze in haar stil-sarrend zeker toontje:
„O, zeg Jaàns.... dat ik je nog effe wou segge----
die meheer van de gracht ginder was vemiddag hier----
je weèt wel.... die loodgietersbaas____die blonde----