140 SAM: GOUDSMIT
,,Vooruit maar....” beval de vrouw, ,,laa’ ze ’t maar op de lat schraiven...
En haar terugroepend van den drempel:
„En ’n ons allerhaande bai de Bakker----Na----
gauw.... ook maar....”
De andere kinderen sprongen plotseling bij en dansten uitzinnig rond, tot de vrouw hen beschreeuwde, de klomp van de voeten nam om hen die naar het hoofd te slingeren en ze wegvluchtten, het meisje achterna en de deur uit.
Toen de man binnenkwam, hadden moeder en dochter nog geen woord verder gewisseld. Moeder Zijpe zag op, en keek den schoonzoon een oogenblik angstig in zijn grooten, vierkanten glad-velligen kop, met ondei het smalle platte voorhoofd kleine spleetige hel-groenige oogen, waarachter weggehouden was de loerende kreuning van rauwe wilde driften als in de voren om de kaken en den dunnen heimelijk lachenden breeden mond.
„Was jai ook hier. ... ?” vroeg hij bot, en hij zag haar zijdelings aan. Vrouw Zijpe beefde en zag weer voor zich. Zijn kil-flitsende honende blikken waren als messteken.
„Ze was jarig vandaag,” zei de dochter, wat kopjes te voorschijn nemend.
„Daar steek ’k een paip bai op,” besloot hij. Hij schoof achteruit en dampte haar de rook in het gezicht.
„En hoe oud was je nou moeder?” vroeg de dochter.
„Da’s vaif en zeventig,” zei ze, ietwat verschrikt op haar stoel heen en weer schuivend.
Schreeuwend, en allen knabbelend, stormden de kinderen binnen. Het meisje reikte het botervette zakje over, verfrommeld in het moeilijk hervouwen.
,,Wa’ vreet je?” vroeg de vrouw, de zak bekijkend, „he’j d’r weer met je pooten angezeten?”