ïi8 SAM: GOUDSMIT
’t fijne vooruitzicht. Het zou een geweldige meeting worden, een monstering van al de stoere hengel-krachten in ’t land, een parade van het fijnste geduld, een vertoon van alle piendere vinding om de gladde klanten onder het water te vernaggelen; en er zouen lollige jongens komen, tappers van moppen en jenever, maats die ze vangen konden overal, en die bang waren voor vrouw noch vat. Er waren groote prijzen uitgeloofd van tweehonderd vijftig tot veertig gulden. De Schele had zich over het hart gewreven en Rooie Piet had gevraagd of ie nou al trek had.
,,’k Heb last van hartwoater,” zei de Schele.
,,Wat?” — zei Manus, — ,,hartwoater, — woater is niet hard.”
Maar Kees deed pijnlijk en de Zeere was ’t met hem eens; ’t was om onplesierig in je maag van te worre, want voor wie ’t goed begreep, was ’t ’n tof daggie voor de keel.
Onderwijl had Piet ’t affiche grimmig achterna gemompeld, en in een geveinsde afkeuring, die slechts zijn ontroerende bewondering te verbergen had, herhaalde hij dof de deftigheid der bepalingen.
„Hu,” zei hij schouderschokkend, ,,alleen de baars komt in aanmerking, hei jai ’t al meer gehoord.... die deftigheid; wat ’n fane boel hè?”....
„Nou,” zei Manus, die ze om zijn mankpoot, de ,,Zeere” noemden, ,,0’je doar nog wat anders kan vange as baors, an ’t bruggetje....
,,Nièt soms?” schoot de Schele uit, en hij lachte gemeen, ,,bruinvissche dan niet?”....
De Zeere stikte bijna.
,,Ronde!” riep-ie en hij kringde met zijn vinger een onvoegzame teekening, terwijl ze schaterend liepen over de straat.
,,Alleen met steenwurm mag gevischt worde,”