82
van zijn kolossale pakhuizen. Zwijgend met opeenge-nepen lippen, weerde hij met zijn izwaaiende hand Jette's aanbieden af: nooit at of dronk-ie dan in zijn eigen Ihuis. Roizette, dichter naar Naatje geschoven, zag naar haar en Jette: „’k Ben weradhtig bang voor ’m," zei ze zacht met serieus zich in achtnemend gezicht, en ze maakte Meijer even gelukkig met ook naar hem te lachen. De zoons zagen hun stil gepraat, bleven zonder opzien izwijgen, nikten dan even tegen Jaques de Vries, een binnengekomen slagertje met geplekt-roodrig gezicht van een borreltje, dat gefeliciteerd had en was gaan zitten bij Sam en Moos, in zangerig Brabantsch accent moedig-weg veel luid pratend en lachend, hoewel men, nu hij in Iheeten zomertijd niet slachten kon, al tweemaal voor hem rond had gebedeld. Achter hem drentelde Lion Spier, ineengedoken, al grijzende vijftiger, hongerig koopmannetje in alles, met z’n magere, bleeke, uitgeleefde vrouw weggeloopen van ’n huis vol schreeuwende kinderen, om den met waardeering bedachten Beem te feliciteeren. Schuifelend en excuus vragend gingen zij rond, en hij, vóór z'n vrouw uit, zei zijn wenschen met zachtzwaar gepraat uit izijn breed-sensueelen mond onder de kaalgeschoren bovenlip en tusschen de zwartgrijze bakkebaarden in, met nu en dan een aardigheid, waarom de knokige vrouw trots-jes lachte: hij kon nog wel 's wat zeggen, al was-ie een arme schlemiel. Allengs begon de deurbel drukker te rinkelen, drongen de Zaterdags-gekleeden dichter in de open plekken om de tafels en langs de wanden; de nog apart-gebleven gesprek-geluidingen stroomden nu saam tot massaler gegons en tot benauwder drukking perste zich de atmosfeer der kamer. Langs Ouwe Beem heen schuifelden ize over 't nieuwe karpet zacht voort, naar telkens door Sam of Meijer bijgeschoven of nieuw-gehaalde stoelen: kleine gestalten meest, met koppen sensueel-geestig of sluw-driftig en bruut, somber-zwart en oolijk-rood; gezond-normaal zelden, vet-voldaan, of