74
wiegelend met de bruine schoenvoetjes, zacht brandend haar jeugd-wit in 'hun donkere, schuwterugdui-kende mannengrofheid. Maar dadelijk achter haar traden de ouwe Izak Rosenstein en zijn beide zoons, weg-breedend voor goed met hun zwarte koopmanszielen, haar fijne witheid in het huis, als een paar zware en zwaargrendelende luiken. Izak, even boven aan zijn groote lichaam gebogen, in zijn als een heilige traditie zoo nijdig volgehouden lichaamsverwaarloozing en onreinheid, onder izijn groenige hoogzij, die hem op de uit-stekende oorlappen drukte, slofte op zijn boven-matig-groote schoenen het voorhuis door, en stiet met zijn knie de kamerdeur open. De klein-breede Lion met z'n kinderen-beangstigende leelijkheid, z'n groot-wijde oogen en langen haakneus dadelijk omwilderd door een vierkant brok baardgroezel, dat boschadhtig groot was voor zijn korte, gedoken gestalte — stapte, de kaashoed schuin, met handen in z'n vestzakken onverschillig langzaam z'n vader na, als een verwilderd woudmensch. En de ongetrouwde Joede, bijna vijftiger ook, slenterde 't laatst binnen, lang-lummelig, slordig, heerig, de administrateur van hun groote oude-metalen-en voddenzaak. Met hun drieën kwamen zij felicitee-ren, de beide vijftigers meegenomen door den vader in een nurksche onderwerping aan de hem volkomen vreemde beleefdheidswetten der krankzinnig en vijandig gevonden wereld, wijl zij elke week van de Beems de afgeschraapte beenderen kochten. Toen izij elk even rond waren geweest, twee vingertoppen hadden gegeven en de felicitatie gefluisterd, zooals ze hun troost-formule zeiden bij treurenden, zetten zij zich, vreemd, de jongens als om voor goed te blijven zwijgen, de ouwe brutaal doorhuiverend met izijn loens de feestelijke kamer. Rozette zweeg, onder den overmachtig haar onderdrukkenden geest van den ouwen Rosenstein, dien ze nooit nog zoo van dichtbij gezien had. Voor haar was hij een oud vreemd ding, een stoffig brok