38
de vuil-bruine plek van de in haat toegekwakte pruim. En daar kwam dan, één oogenblik, de begeerte branden, om rond te hakken tusschen dat zoodje daar achter zich met bijlen en messen, en stuk te snijden de grijnzende wangen en uit te steken de haatlachende oogen. Enkele tellen vlamde het rond in zijn keel, schroei-schurend langs de wanden. Maar de kleine angst, door de kennis der beestig-beluste overmacht, verlamde den opstand van zijn even-gepassioneerde leden, en van den plotsen overgang als in een smadelijk verstinkend doodblusschen van kleine vlammen, rilde een huivering door hem heen. Toen-ie Vader met 'n haakslag dn Moeders arm, haar naar binnen zag sleuren, eindelijk nu van zenuwen de sterkste, voelde-ie zich te bedremmeld om mee te helpen.
„Snotneus!" hoorde-ie in z’n ooren snauwen. Verschrikt zag-ie op. Joop, zoo lang mogelijk achter z n ramen gebleven, was nu naar buiten gekomen en met opzet tegen ’m aangeloopen. Meijer zag hem een paar jongens op zij trappen, Moeder voorzichtig maar stevig bij de schouders nemen en haar achter Vader aan, in 't voorhuis duwen en de deur sluiten. Kalm, zeker, met breede passen, wandelde-ie terug naar z'n huis.
Onder 't saamgedrongen volk krioelde een woeling van heengaan. De klit ontpropte zich, verkruimelend tot troepjes verderop van twee en drie met gelach en gespüw over de straat. Tusschen Naatje en Jette in hadden zich, nu Moeder naar binnen was, menschen gedrongen en 't werd nu een verhalen aan enkelen, die langzaam bijgekomen waren en sinds ’t begin van de ruzie partij hadden gekozen. Bij Jette stond ook de juffrouw van den bakker, blond en dik, met hoog-roode kleuren, schuine verwijtblikken beredeneerend naar Naatje en de haren. Die stond uit te leggen aan twee jodenvrouwtjes, eén lang-igebogen en schrompel, eén kleiner en dik, met bleek-vleezige wangen. De ge-bogene was mottig, ouwelijk gerimpeld, met sterk uit-