37
met levenloozen trots onder den behaarden, slordigen kop. „Fijn hè? Lekker!”
„Die centen," dreiggebaarde Moeder kalmer, en haar haat, onpersoonlijker, dreef zich bitter tegen de vijandige ongodsdienstigheid in „die centen zul je moeten verzieken, die je daarvoor in je zak 'eb geouwen, versta jè?"
Het ernstige hoofdgenik en de joodsche vloek deden mannen en jongens achter haar bulderlachen van pret. Vingers grabbel-zochten achter een kies, een pootige hand mikte en in Moeder's hals kletsspetterde een tabakspruim stuk en viel over 'haar kleeren heen, een nat-bruin plekje klevend op den zwarten boord van 'r japon. Brutaler grinnikend, blijer van nu werkelijke lol, golfde gelach uit meer zware ’keelen, doorschetterd van vrouwengeluid, de fatsoenlijksten konden zich niet strak houden. Naatje, Jette, Vader schrokken. Jette zag nu angstig naar den kant vanwaar 't gekomen was en gaf Moeder een duw om naar binnen te gaan. Naatje merkend, dat dit geen partij-kiezen voor haar was, maar alleen de kwak tegen de ouwe jodin, voelde ook den trap tegen hen allen daar, dat die pruim gemikt was op hun vijven, een spuugklodder voor de ruziënde Joden, en ze was een oogenblik stil; plots warm-door-tintelende rasdrang drukte zwakjes in haar neer de nabeving van drift en minachting. Alleen Meijer, even na-plezierend nog van den gijn om 't mikwe, zag ineens, verrassend-oolijk, 't aanzweven van die schaduw en de spattende klodder kauw-tabak op dat argelooze halsbleek, opschrikkend 't verwenschend-bewegende hoofd, en het gaf hem een tintellolligheid, een klokketik geluk. Hij schoot in een klein, rauw, zenuwachtig lachje, en schrok toen van zijn geluid. Maar dan onmiddellijk, kijkend naar Vader, had hij een ziek gevoel van schaamte als een bloed-opstijging en het pleziertje lag verstikt in zijn keel. Toen vond hij zich opeens voor zijn moeder staan, met in haar bekend-kleurigen hals