34
ren te rukken, gemarteld tot 't aanhooren van 't sarrend gesmous en de nu komende gemeenheden naar de vrouwen gespuugd. Maar z'n met opzet pijnlijke knepen in haar hand voelde zij niet, uitibrakend haar haathartstoaht tegen de aangetroffen nicht. Jette stond naast haar te bekken, begleidend met heftige lichaam-rukken 't altijd zelfde, met graagte toegeduwde gescheld. Nu kaatsten de vrouwenstemmen krijtend tegen elkaar, doorjammerd van Vaders wanhopig gesmeek en gedreig, en nu en dan deden kwajongens bij Joodsche heftigheden of theatrale gebaren, een aan-grommenden, uitbreedenden brutaal-sarrenden lawaai-lach ontkronkelen. Een sleperskar rammelde geweldig aan over de keien, brekend een breede streep blank door 't donkere menschenhoopje op 't straatmidden, ratelend doordreunend bet rauwe vrouwengeschreeuw met verbijsterend gewatel, en Meijer, in de klem al sinds Vader en Moeder buiten waren, grijnsglimlaahte hoofdschuddend met handen aan ,z'n ooren.
,,Loa mien goan!" riep Moeder, zich telkens weer losrukkend uit Vader's greep, „loa mien goan zeg ik oe, of ik sloa weerumme, beur ... ik sloa weerumme, zoo'n snotneuze, ik wil schreeuwen, ik wil, nou, nou . . . die wil wat zeggen van mien... zorg voor je huis-houwing vuilik, laat je rommel niet verstinken, versta je?"
Vader fluisterde haar weer toe, Naatje te laten stikken, verstandiger te zijn en naar binnen te gaan. Dan weer, als fleemen niet te helpen bleek, kermde hij luider, gemarteld door de onontkoombare zwakheid van zijn bevinding, bewust van zijn lachwekkendheid van ouwe jood, zonder leiding tusschen het kijf geschreeuw van de jodinnen in.
„Bij Toures Mousje, ‘) doe mien zoo de dood niet an Saar," dreigde-ie snauwend, verborgen achter haar
) de Leer van Mores.