10
tusschen vingerhoed en knoopen weggrabbelde uit de zakgleuf.
„Doar, denk der umme, um 'hallefzeuven is 't sjabbes."
Vrouw Bart, terugloopend, pochte lachend, dat ze dan wel bal zou kunnen houen in den winkel en ging heen. Zij was de werkvrouw van de slagers daar, haar man, los knecht bij allen tegelijk, hielp bij 't slachten, leidde de beesten. Voor de vrouwen was zij 't meest intieme binnenkamerkrantje, voor een ouwe japon, een paar schoenen, een bord sjabbessoep of drie stukken koek voor mee naar huis, aaneenkletsend alle families, waar ze op Zaterdagmiddag 't vuur bij aanlei, konkelend van drie tegelijk, altijd behendig eigen inmenging ontwijkend, zoodat ze bij de benadeelde weer de dubbele dankbaarheid van lekkers en moois genieten kon, door diè weer de vinnigheidj es van 't overgebrachte, en stevig aangescherpt, voort te zetten. Zoo had ze al twintig jaar de Jodenvrouwtjes warm gehouden, 't meest levend als ruzie haar 't intiemste gewaar deed worden, maar als er vrede was, rustig wachtend tot d'een weer d'ander met meubel of kleedij de oogen wou uitsteken, en ze op een afstand langzaam weer bezig raakten. Dan schoot ze weer rond, iederen dag in een ander huis, iederen dag bij een ander roddelend Jodenvrouwtje, en handig beroerde ze ieders teerste plekje, zelf in keuken of bij de tobbe op de binnenplaatsjes haar stille schrijnende gloriën vierend, als 't gif luidruchtig vaak, uitwerkte in de kamer.
Meijer had uit den winkel de weinige vleeschbouten weggedragen naar de achtergang en was bezig nu verder haken en gereedschap op te ruimen; z'n klein-zwarte oogjes zagen ernstig naar z'n belangrijkste werk van de heele week, en angstig nu en dan voor z'n arm vol haken, krulde-ie z'n geschoren bovenlipje op in algegeven aandacht. Langzaam raakte de winkel ontruimd: messen in 't rek hoog aan den bruinbescho-