Ja. Zeker”. Nog hoogstens een maand of zes weken zou Marie hier zijn, naar het er uitzag. Trouwen. Al lag zij overhoop met Gerrit om allerlei: stadhuishuwelijk, familie-feestelijkheden, bruilofs-kleeren. En om dien eisch van haar, dat ze voorloopig zou blijven werken. Neel noch Louw geloofden dat ze aan die direct-economische onafhankelijkheid, kwam het tot trouwen, nog lang zou blijven hechten.
Gerrit Tak fronste zijn voorhoofd, toen hij haar kwam halen. Vrije dag; pas om acht uur met haar uit; zijn broer Nico beloofd, de nieuwe woning te komen zien. En hier dik in de narigheid en de debatten. Door-staken als de bestuurder van de moderne bond voor je gevochten en gewonnen heeft, en geadviseerd: nou op het oogenblik niet meer eischen! Da’s je reinste anarchie. Staking verzwakt op het moment, zegt-ie. Nou, zoo zegt-ie het, en zoo is het. Afgeloopen dan toch!
Hij keek woedend van Louw weg naar Marie: macht van den man die zijn orde kent en stelt; vlakweg, met fanatisme van het grootste bewegelijke getal. Louw, voor zich heen, zette zijn verwerping ertegen: „Noem het dan maar een leider, die loonsverlaging voor je anneemt. Loonsverlaging anneemt, kan je wel alles annemen. Verzwakkende staking, dat bestaat niet, alleen voor de groote kassen, ja. Niet voor het klasse-bewustzijn.”
„Frases”, vond Gerrit Tak, „revolutionaire gymnastiek, en dat nou. Die ééne meid niet naar haar Bond was gegaan, was der heelemaal niks van te