Marietje Minke’s witte haar en brauwen sloegen een paarsen gloed op haar lange gezicht. Slank, wentelend om haar fijne enkels. Heupgewrichten als edele scharnieren. De goede handen eerst gezwollen van het huiswerk, nu overal gewond van de blik-sneeën op de fabriek. Zusje van Neeltje de Jongh; zij was daar thuis. Een bed voor Louw en Neel, een voor Marietje en de beide kinderen in een van de twee kamers. Slaapkamertje verhuurd aan gewezen matroosje in de koopvaardij: daaldertje in de week voor bij de huur. Als de huur niet kan, wordt het daaldertje brood en goedkoope margarine. Hang bij Louw en Neeltje om den domp van Kattenburg te ontkomen: een dwarsstraat bij het gestommel en gebons van de goederentreinen, en de fabrieksfluiten en de electrische trilboren van Werkspoor en machinale scheepsbouw. Sociaaldemocratische wethouders hadden enorme uitleggen van arbeiderswoningen gebouwd of helpen bouwen. Steeds weer voor de de Jongh’s te duur. De laatste, met restitutie op de huur in steun-vorm, opnieuw onbereikbaar: Louw was om zijn voorman-schap in