De werkloozen trokken. Zij hoorden bij het beeld van de straat. Hardnekkig van de stempellokalen uit, naar de stadsmiddelpunten. Even hardnekkig uiteengeslagen, achtervolgd Verspreid, overal uit het centrum geweerd. En opnieuw saamvallend tot groepjes: deelen van een groote veer, gewelddadig uitgerekt, terugbuigend. Vechtpartijen. Aanvallen, harde verdedigings-knokpartijen. Tegenaanvallen vol haat, een kleine burger-guerilla. Sieuwert en Leida beleefden den uitloop van een gevechts-dag. Zij drukte zich naast hem tegen den muur van een groot café, eer zij in de bioscoop gingen. Twee agenten te paard, stapvoets. „Ze rijen de heele dag”, zei Sieuwert, „ja, ze maggen nergens bij mekaar komen zie, anders wordt het dadelijk demonstratie. Ja, en het is verboden”.
Leida zag de strakke, schoone, boersche gezichten, verbeten, in de spanning van het werk. Plotseling de paarden op zij vooruit gedreven: voorbijgangers schieten weg, als voorwerpen door luchtdruk. Tien arbeiders vluchten uiteen, met groote sprongen, eer de plots geheven sabels hen treffen. Waar een kop