VEERTIENDE HOOFDSTUK
Woensdagavond tien uur. In de Lunchroom geen loop meer te verwachten. Leida ging naar Dina de Rooij. Afspreken voor de bioscoop. Sieuwert was komen rondhangen. Kon niet loslaten.
„Ken ik effen meeloopen?”
Zij mokte. „O goed hoor. Je loopt mijn niet in de weg.”
Hij tippelde naast haar voort. Sinds lang geen arm meer. Een gedulde. Een nare, narrige verdrietigheid. Gemelijk. Het leven als inkt in zijn mond. Een diepe vermoeidheid. Nog nooit had hij haar zoo machtig gevonden. Haar begeerlijkheid leek op die van het moederlijf. Hij wilde daarin terugkruipen. Van de aarde: hij wilde erin liggen. Al het andere stond tegen. Dreef hem terug. Hij leefde onbewust. Kende van zijn toestand het doel niet.
Hij had nieuws. Wist wel dat het hem niet verder zou brengen. Zij vroeg: wat voor nieuws dan. Om er af te zijn.
„Ze hebben me vandaag toch een betrekking an-geboden.”
„Een betrekking?”