was, na voora] door Claar schuchter bekende weifelingen tot toegeven, ook schaamte bij voor vrienden in hun jongere kringen, tegen w,ie zij met joviaal-geworden pathos, bij eeden af, verzekerd hadden, vol te zullen houden. Zoo kwamen zij, de ouden door smartelijk sdhande-vreezen en eindelijken wrok tegen hl ’t nieuwere denken, de jongeren door minachting en de zelf-schaamte, zich slaafs gewonnen te geven, hartstochte-lijk tegenover elkaar te staan. Zij, Claar, wist wel, van hun tweeën de zwakste te zijn, in ’r eigen, zichzelf nauw rustig bekende overdenken, had ze ’t al bemerkt, dat haar meeste verzet van al de levens-verwalging, al verweekt was. Zij wist wel, dat ze al moeite gedaan zou hebben om Meijer over te halen, even naar schjoel te gaan, gewoonweg, en toonend dat ze ’t met tegenzin deden, had ’r niet de lafheid tegengestaan, zich gewonnen te geven, al ’r gevecht belachelijk te maken, en ’t Licfgedoe van vader, moeder, van de heele familie vooral, te ondergaan, als ze hen toe zagen geven na zooveel bespotting. Wel was ze bang nu, dat vader gekke dingen zou doen, al duldde ’r gezonde denken niet, dat ze ’t geloofde. Maar de mooglijkheid van ’t heel-onverwachte, bijzonder te gebeurene, ééns, ’n oogenblik immers maar en dat schrikkelijk voor altijd dec ’r wel aarzelen, kon ’r niet rustig laten vaststellen ’t zoo heel helderlijkende van ’r redeneering. Als ze ’r aan dacht, een seconde, zonder één grond te weten voor ’n stellijden daad in vader’s heele leven, als ze ’t zich even verbeelden fiilng, waar-ie al mee ^dreigt! had, sloeg ’n smartelijke schHk al die klaarheid, ook alle beginseldingen en schaamte in ’r neer, kermde ’t in ’r om van ogod, niet doen. Ze moest gauw gaan zeggen, dat ze wel toe zouen geven...
Dan voelde ze, dat ze van ’m hield, van hem en van allemaal, al ’t andere verkilde en ’t dompelde neer in groote golven van kinderliefde binnen in haar tot in haar keel. O, ze vond ’t verdrietigst, dat ze zooveel verschilden, dat ze, nu ze zoo veel van elkaar hielden, niet saam konden gaan of elkaar cerlijker bevechten. Als ze overdacht, hoe klein en heersch-zuchtig vader altijd tegenover hen had gestaan, moeder hen had doen zwijgen, alleen om doode vrede te houden, vrede, ten koste van al hun persoonlijkheid, dan driftte de opstand grimmig in ’r op, wist ze met klaar redeneeren, dat dit iets goeds in ’r was, een stuk zelfstandigheid door nieuwe dingen