vinger?” kinderlijk huilde-die, „je zal zien wat er gebeurt, hoor je, met jullie khwaje jonges-doordrijve, dat zalle jullie nog eris betreure.”
„Omdat u altijd zooveel om de menschc heb gegeve,” zei Claar, om de laatste dreiging te ijegeeren, „vroeger en nou niet, dat zou ’k u dunk me wel kenne bewijze.”
„Dat gaat jou niet an,” riep nu pas weer moeder, daadlijk, als ze altijd gedaan had, ’r man verdedigend tegen de kinderen, die ’m z’n drinken en luieren verweten: „dat past jou niet, je het je niet noodig over je vader te beklage, ik zeg je dat je n’en snotmeid bint en dadde d’r ongelukke kommc, ja, ongelukke, versta je, ongelukke!”
„Och, u tijmt, moeder, u tijmt,” verzette zich Meijer geplaagd, tegen moeder’s gedreig. „Ongelukke, ja ongelukke komme d’r, dat wil ik u wel vooruit zegge, dat u ons daar niet mee vange kan. Allemaal voor uw rekening wat er gebeurt, niks late we ons doen!”
„En nou wil ik graag dat ’t uit is,” verzocht Claar beslissend, „we wete wel, wat ons te doen staat.”
„Wanhopig-ontwapend, merkend dat niets ’m meer macht gaf, deed de ouwe Kokernoot een greep naar ’r over de tafel heen, kwam dan met in z’n keel verhijgden drift op ’r toege-loopen. Moeder gaf ’n schreeuw om ’m tegen te houden, angstig voor wezenlijke dingen. Rachel vloog naar ’m heen met ’n huiiroep, maar Meijer stond al voor Claar, duwde Kokernoot ’n eind waggelend de kamer in. „Da’s kinderewerrek,” zei-ie bevend, nu ie ’m aan moest raken, „dat kan ik ook, dat bewijst niet veel voor uw gelijk! we binne geen veertien jaar meer hoor!”
Kokernoot stond machteloos tegenover ’m te hijgen, lippen-sidderend van huil-zenuwen. Nee, slaan kon-ie niet meer, zij bleken in alles z’n meerdere te zijn.
Rachel en Mietje waren voor hem gaan staan, duwden ’m zachtjes terug naar z’n stoel met kalmeerende woordjes.
„gane jullie nou maar hée-éen!” drong Rachèl, ,,oj, waarom gane jullie de deur niet uit, dat doene jullie toch anders ook wel!” „Stel je niet zoo an,” dreigde Claar. „Overdreve stuk ezelskop van ’n meid,”- maar dan toch tegen Meijer, bleek, „ga je mee?”
„’s Goed,” zei Meijer als twijfelend, maar stond daadlijk op.