van een tooneelspel. Zuchtend, van aandacht-vermoeienis beide, Rachel van heete opwinding en ’t snelle mee gaan huilen, zaten ze beiden in den, door den ordenaalbol getemperden en verwijden werklampschijn, die, van ’t behang teruggeworpen door een karton, breede lichtvakken schroeierig schampte langs haar roezige kapsels.
„Oj!” klaagde juffrouw Kokernoot, „hoe kan me z’n ouwers ’t leve zoo zuur make, voor één oogenblikkie met ze mee te gaan om dat pietsje goppe te neme, rech, ’t is de moeite toch nie waard om d’r maar ’n kwartier over te vechte, jullie hebbe toch nie noodig ’n groote omhaal te make? As dat nog was.”
Den zakdoek tegen ’r wang, gedrukt, bleef ze zitten schreien, ’r zware lijf paf neergebonkt in den rieten leunstoel, ’t strak afgetrokken blijfsel van ’r haar, half waterig vergeeld, half grijspluizig, saamgewonden in ’n kluwentje drong in ’t verschoten, rosgebloemde halvemaankussen, dat neerhing van de stoel-knoppen.
Vader bleef, niet geloovend, dat ze vol zouen houen, angstiger schifinoogen naar Claar, nu ze zweeg. Achter haar leunde Meyer nerveus tegen ’r stoel, de handen in de broekzakken, om gemakkelijk te doen. Gepijnd door de schrille botsingen, ’t enorme verschil van hun begrippen, dat alleen de ouden niet kenden, zich nooit hadden kunnen denken en voor opzet scholden, stond-ie met nu en dan bang opkijken naar Kokernoot’s al keerende opwinding, in ’t onzekere van den afloop z’n gestaar gaan latend langs de tafel, die half stond afgedekt met stapeltjes borden en ineengezette schaaltjes op ’t bekruimelde tafelkleed en kruislings neergesmeten vorken en messen.
De korte, benauwende stilte martelde plots juffrouw Kokernoot tot feller begrijpen van hun doorzetten. Zij had ’t niet kunnen gelooven al dien tijd, dat ’t ernst worden zou, dat ’t niet inderdaad een redeneeren was alleen, zooals de kinderen op veel dingen van h,un niet anders denkbare leven jeugdmal-lijkende, gauw-vergeven spotternijen zeiden. Ze had iets hevig-nauw voelen toenijpen van binnen, toen zij ’t besloten-klare in hun toon gehoord had: haar kinderen Claar en Meyer, verloofd, saam thuiskomend dag aan dag, en vrijend; hij bij haar aan tafel op Sjabbes en alle Jontef-dagen, verloofd zooals ze