en haar onwil. En in haar stil-klemmenden angst voor de dreigende verdorring, hoewel zij nog geen dertig is, lydt zij om den dag aan hoofdpijn. In haar onmacht trekt zij zich terug en ligt. Haar hoofd klopt en spant, en haar oogen branden. De afzondering en het ontzag dat dit lijfelijke leed haar in het kleine verwende gezin brengt, leggen op haar leven een drogen glans van belangrijkheid voor haar, die haar meer dan een van de haren, hooghartig stemt jegens het arme en on-ontwikkelde dat de vermogens mist om haar lot te verstaan. En zij leest met tevreden bewogenheid de romans van haar dagen, waarin de jonge vrouwen van de welgestelde middelklasse in een heete vochtigheid van leed verteren, omdat zij geen bruidegom weten te kiezen. Behalve met enkele beuzelarijen voor huishouden en toilet, is Heleen met weinig anders bezig in de dagen dat zij vrij van hoofdpijn is. Het is geen gewone hoofdpijn; het is migraine.
71