digheid; alleen de Bas en Matthias Born toonen die heel en al openlijk. Van van Wyhe een blik, die hoogstens de kille beschouwing kan zijn van een onderwerp van zijn bezigheid. En van het verband met Matthias die stil voor zich blijft kijken, kan Eli niets volgen of begrijpen. Hij weet nu alleen dat om vier uur, Paul op Gerrit Jan van Wyhe toeloopt, de hand op diens schouder legt en met hem de klas uit gaat. Achterom naar Eli seint hij een lachenden knik: dat het dadelijk in orde zal komen. Eli wordt onrustig om die onnoodige verzekering; hij loopt hen na, maar hij ziet hen vóór blijven. Zij zijn op het plein eigenlijk al een heel eind vooruit. Daar begint Eli tusschen de om hun spil draaiende, met tasschen zwaaiende en stoeiende leerlingen door, toch opeens te rennen en roept hen al geschokt na: „M’n sleutel! Hei! Hier! m’n sleutel! Paul!” schreeuwt hij. Paul roept verontschuldigend terug: „Ik heb ’m niet. Hij heeft ’m” en dan draven zij een dwarsstraat in; zij lachen saamhoorig; Eli hen na, de hoofdstraat in de breedte over; zij rennen naar de kade. Hij schreeuwt, meer verontwaardigd nog dan angstig, achter de lachend voorthollende jongens aan, die nu beide heelemaal vijanden zijn geworden. En vlak voor het slopje waarin Jankef’s schuurtje staat, drukt Eli zich van schrik en spijtigheid ruggelings tegen een boom van de kade: Gerrit Jan van Wyhe steekt zijn arm slingerend achteruit, lacht treiterend naar Eli om, en schiet een grooten gooi naar het midden van de rivier. Eli zieleen kleinen schaduw door de lucht vliegen; dan kijkt hij hopeloos naar het bewegende rivier-vlak: zijn sleutel: weg. En weg: zijn laatste stukje recht. Gerrit Jan en Paul loopen zoo hard zij kunnen uit het gezicht. Hij moet het opgeven, hen te achtervolgen, het helpt niets meer. De nederlaag doet zich in zijn lichaam voelen als een weeë holte. Want dit is een ontzenuwend front van vijandschap, een stil, onaantastbaar saamhoorig geweld tegen hem, zoo saamhoorig en besloten dat alles er in geoorloofd is. Heel zijn overwinning van vandaag wordt er door neergeslagen en bijna vernietigd.
53