„Ik? Op die meid? Be-je nou heelemaal bedonderd.”
Nu is het nog veel verrukkelijker. Nu gelooft hij toch wel dat hij haar liefheeft. (Wat een heerlijk vol, groot woord! dat hij haar „liefheeft!”)
Alles beeft ervan, in hem en buiten hem. De gezichten van de jongens, en van den leeraar, en de glansjes van de ruiten, beven. Zijn hoofd, geheven, voelt licht-doorzeefd aan, zacht tintelend, wijd, en bijna zonder verband met zijn in de bank geplante lichaam. Dus jullie weten het dan. Nou, dan in godsnaam, dan weten jullie het dus. Maar het is dan toch maar zoo: Eli Leefmans is verliefd op Louise Maria van der Wal. Hij wordt Rabbijn, zanger, leeraar, en hij is verliefd op dat mooie meisje, je weet wel, van Dokter van der Wal. Jullie mogen er gerust over spreken natuurlijk, want dat mietert niks. Hoe zou daar ook niet over gesproken worden: zoo’n jonge als hij, en dan met dat meisje, uit dezelfde stad. Max van Raalte vertelde laatst van Mevrouw van Rooyen; mevrouw van Rooyen was „doodelijk” op luitenant Blanke. Nou hij is niet doodelijk; bij hem is niets doodelijks. Bij hem is het bliksemend, ploegend over een reusachtigen akker; bij hem is het zoo dat hij straks eenvoudig de wereld stukvreet met het kakement van zijn wil, en haar dan natuurlijk kalm voor zich en bij zich overlaat.
En dat hij het tot Paul ontkend heeft, dat begrijpt zij natuurlijk wel. Ze zou het trouwens leuk vinden. Waarom zou ze dat ook niet begrijpen dat hij zooiets maar niet zoo dadelijk in dat grinnekende geitensmoel van Paul van Marken gooit? Voor dit oogenblik, tegenover dit gijntje van Paul, is de liefde (de liefde!) zoo’n diep-geheime schat van bezit, dat het geheim, gelooft hij, zich wel aan haar moet meedeelen. Het gaat toch niet op, nietwaar? dat zij samen, Louise en Eli, zooiets ernstigs, en heerlijks en heiligs, aan zoo’n jog en trouwens ook niet aan de andere jongens, gaan vertellen?
Even de sleutel laten zien, nou dat is wat anders. Dat wordt licht in je vingers op zoo’n oogenblik, zoo’n sleutel-ding. Pzt, hier heb jij de sleutel even, als je dat nou zoo reuzengraag wil. Wel is het huis, waarvan deze sleutel is, het verleden-huis van Jankef en de zalige jeugd met al de broers en zusjes, met zijn gedachten over Louise van der Wal bevriend. Wel is de sleutel heelemaal gaaf van het zijne. Want de sleutel en het slot zijn van Vader, uit de alleroudste rommelresten van
51