Jankef's oude sleutel

Titel
Jankef's oude sleutel

Jaar
1930

Pagina's
336



zich altijd inspannen en zijn doel blootgeven als hij in de klas naar haar wil zien. Dat dit toevallig is, gelooft hij niet. Ergens, bij het graven naar het verband van die telkens weer boeiende werkelijkheden: haar zitplaats en de zijne, en daartusschen het belemmerende, verduisterende lichaam van Paul van Marken, stuit hij op dien harden, bezeerenden aanleg: in weerwil van de bescherming waarmee dan enkele leeraren hem hier bewaken, zet men toch tusschen den voddenjongen en een van de deftigste meisjes van de school een leerling die eiken dag den frisschen geur meebrengt van een schoone blouse. Eigenlijk, nu de verschillen van hun uiterlijke verschijningen zoo groot zijn, is het nog wel het allerbeste voor hem. Hoe zou hij zich kunnen handhaven, zoo dicht bij haar? Altijd recht voor je zien, nooit, per ongeluk zelfs niet, recht in haar gezicht. Altijd je blik inhouden. En dan zoo onder het bereik van haar meedoogenlooze schatting te zitten, dat zou misschien een on-onderbroken duldelooze pijn zijn. Zijn klee-ren met de luchtjes van thuis voelt hij tegenover haar immers als een ton met gloeiend prikkende spijkers om zich heen, waaruit hij zich niet kan rekken om haar in de oogen te zien zonder aan alle kanten te worden gestoken. En hij voelt het, al wil hij het nog niet gelooven, dat zij anders dan die ton met heete spijkers, anders dan zijn voor elke aanraking verdachte kleeren, nog nooit iets aan hem heeft opgemerkt. Dat is voldoende voor haar (dat voelt hij duidelijk) om hem voorbij te zien en hem te mijden; hij is de jongen met de vieze kleeren, en hij voelt het als zoo bijna vanzelf sprekend, dat hij tegen de onreinheid van de kleeren die niet de zijne is, verzet heeft, en niet eens tegen haar afkeer. Maar omdat hij haar recht op dien afkeer erkent, wil hij van haar dat zij, door zijn kleeren heen en zijn huis, zijn wezenlijkheid, zijn kracht, zijn blijheid en zijn verlangen zal zien, want met die erkenning van haar rechten heeft hij haar tot zich getrokken. Hij wil dat zij hem zal zien, en hij gelooft het, al spreekt zij niet. Geen enkel woord nog, een jaar lang dat hij hier op school en bij haar in de klas is, hebben zij tot elkander gesproken. Behalve dan dien éénen ochtend, buiten op het plein, vóór het sehoolbegin, toen hij haar, bij een onzijdigen blik w'aarin hij zich nu nog verlegenheid droomt, tot de andere meisjes hoorde zeggen:

„Ik zal ’t wel aan die jonge vragen.”

Zij deed een paar stappen in zijn richting (licht loopt zij, als een klein veertje op voeten) en haar stem, die verrassend.

46

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.