naar haar om, in zijn zwakheid gegrepen en gepijnigd. „Ik zeg toch als het niet te veel is? Als het wèl te veel is, moet-ie het mee weerom nemen, dan is het zijn eigen schuld. Een klein hoekje zal ik zien voor ’m in te ruimen. Dat zal misschien wel kunnen.”
Betje zwijgt valsch.
„Wanneer moet het gebeuren?”
„Morgen als het kan. Ik heb et nog niet kunnen halen.” „Schuur is nou al meer als driekwarten vol,” mokt Betje. „En moet je nog meer halen?” vraagt David, met spot, vleierij, onverschilligheid van gelegenheids-praat, alles in zijn stem. Hij weet niet dat niets daarvan Jankef ontgaat.
„Nog een paar vrachten,” zegt Jankef, en dan opeens in een onbeheerscht trotsje: „maar het kan ook wel wezen dat eer ik dermee thuis ben dat ik dan al meer als de helft van de vracht kwijt ben! Als ik wil, zie je? Als ik d’r zin in heb, kan ik meer als de helft kan ik zoo maar overal langs de weg uit-deelen. Zoo gloeiend zijn de gojjes, (christenvrouwen), derop. Of het zoo kompleet goud voor ze is. Pracht van goed en klee-ren moet je rekenen. Een pracht! Uit een rijkdomhuis.”
„Mooie handel,” zegt David met een knik naar buiten, „nou, ajuu dan. Afgesproken?”
„Ja! Ja!”
David stapt weg. En Betje van Gelderen wijst haastig naar haar voorhoofd.
„Jij bent stapel! Ik heb nog nooit van m’n leven heb ik zoo’n stapele man ontmoet,” piept zij van onmachtige ergernis, „’ij doet met je wat-ie wil, met zijn mooie smoesies. Et lijkt wel of je ’eelemaal geen oogen en geen verstand ’ebt, jij.”
„Maak maar zoo’n drukte niet asjeblieft Bet! Je woorden liggen vééls en vééls te gauw in je mond.”
„Je gaat nog samen met ’m doen ook! Je bent ’r gek genoegt voor. Om een ander met z’n huishouwen te laten mee-eten van ons sappelen.”
„Zoover ben ik nog niet Bet! als ’t zoover is dat ik werkelijk naar het mesjoggaamhuis moet, dan waarschouw ik je wel hoor. Maar als ik een broer een klein pleizier kan doen, versta je wel? zonder dat het me in werkelijkheid wat ook maar sjadt (schaadt) dan kan ik géén nee zeggen. Een dergelijke levensmanier van een hond kan ik der niét op na houwen. Begrijp je goed? O. Een plaatsje voor een handvol goed in de schuur hindert ons niks, nee niks, wat je nou verder piept of gilt of geneeskundig voor stapel verklaart, ik weet best dat jij
25