Feestdagen die op til zijn, hem een van die middagen (dat was gister) wakker stoot en zegt: „Va, daar gaat oom Jankef weer met een kar, je wou’m toch spreken?” dan maakt hij zich langzaam los, vergeet niet tot het meisje te zeggen dat Jankef hem zijn zorg zal zijn en dat zij hem daarvoor niet hoefde wakker te maken, want dat hij „aan Jankef heelemaal geen boodschap heeft”, en loopt dan de deur uit naar Jankef’s huis. Hij loopt nog een eindje om en niet al te hard, want hij wil hem thuis treffen en hij moet ook nog even nadenken, hoe die schijnheilige paus, die stille gaiwe-man van een nakken-dikke-hongerlijer, moet worden aangepakt. Maar van één ding is hij zeker: dat Jankef een nar is die met een mooie vrome smoes is te vangen, hoe stapelmesjoggener hoe beter. Met de zekerheid van die minachting gaat hij; zijn gevaarlijk gekochte partijtje gegapte havana’s moeten geborgen, en goed geborgen, beter dan ergens. Een pietsie rommel die hij dezer dagen ergens heeft opgedaan, een paar tafels en een paar stoelen, zullen ze goed dekking geven. En het wordt toch immers Rosj-Hasjoone en Jomkipper (Nieuw-jaar en Groote Verzoendag)? zooals Ozer duivelsch heeft gelachen, nadat hij hem voor de tafels en stoelen (van de sigaren sprak David niet) berging geweigerd had. „In mijn huis geen bergplaats voor tweede-hands-vuiligheid”, heeft Ozer met zijn dikke gespleten lip in zijn hartstocht-kop met zijn gezwollen plechtstatigheid gezegd, „ik zal je wat vertellen jongetje, je gaat bij de Paus, die heeft een pracht van een geheele goederenloods-magazijn en opslagplaats, en daar hoort het thuis. Nee David! (plotseling valsch-heftig in zijn diepliggende kater-oogen) ik wil het niet hebben, ik denk d’r niet aan, in het geheel niet! Bij de Paus daar moet je wezen bij de Paus daar moe-hoet je zijn!”
„Dan moet ik met een smoes komen. Ja, hij staat voor mijn klaar.”
„Of-ie voor je klaar staat?” heeft Herman gezegd, „krummel een makke (voor elke kruimel een plaag) dat-ie d’r erg in heeft dat je’m gebruikt.”
Ozer heeft zijn kop achterover gegooid en zijn oogen dichtgeknepen van het lachen om die uitspraak, en toen zijn zij met zijn drieën voortgegaan met Jankef’s onnoozelheid te meten, die onder hun stiklachen aanzwol tot verachtelijke blindheid.
„Met een smoes uit de Toure (Thora) of uit een boek steek je’m in je zak waar-ie bij staat, en verkoopt’m aan wie je wil!” De meisjes sussen. „Nou-nou, ja hij is zoo mesjogge niet, over-
21