Jankef's oude sleutel

Titel
Jankef's oude sleutel

Jaar
1930

Pagina's
336



ten vergeefs naar een dood kalf of een paar katten- of konijnenvellen zoeken. En keert weer naar zijn hol, zijn kop vol sluimerende slimheid die nooit wakker wordt, tot alles bereid, tot niets bij machte, een chaos van voor zijn wereld alweer te grof bevleugelde energie, die achter zijn verdoken gloeiende oogen en den enormen klep van zijn bovenlip als verlamd ligt teruggedrongen. Niets van Jankef’s fijnheid had hij, om van die kist vol levende kracht welk deel ook maar boven de verwarring van zijn pauper-geboorte uit, schoon te maken en te redden. Hij heeft ze een beetje uitgevierd in het verwekken van een nest kinderen; ze ontlaadt zich een kinderachtig vleugje in het slachten, snijden en hakken bij zijn scherpere broers’ kalveren-exportje; vijfentwintig jaar zware kopzorg voor zijn kale boterham hebben ze een randje botgeschuurd en zijn haren, in gezocht en nutteloos zweet, hier en daar vroeg het zwart ontzogen. En verder knijpt zij zich, de kracht, als in een hinderlaag loerend toe, in een achterlijken giechel om de wereld en haar vaart: hij zou de navelstreng van de wereld in zulk een giechel hebben kunnen doorsnijden, zonder te weten dat zij in haar neerstorting hem zou kraken. Als hij dan, na dag aan dag langs alle pogingen om een rijksdaalder te verdienen te hebben heengestormd, niets meer weet om te overwegen, valt hij zijn huis weer binnen om met zijn grooten kop tusschen zijn armen op tafel te gaan slapen, tusschen zijn bloedarme kinderen’s pisse-bedden in, die halve dagen op de stoelen liggen uit te dampen. Hij heeft, uit zijn Drentsche vrouw, die eens als dienstmeisje een jongere vriendin van Jankef’s zijne wras, behalve zijn kleingoed twee reuzen van jongens gekweekt, bruter nog dan Jankef’s jongens en die in de tot innige omgeving gegroeide negerij hier, met nog wilder blikken en nog doelloozer rondtrappen dan eens de jongens uit het voddenhandeltje. Hij heeft rijpe dochters, mooier dan Jankef’s meisjes, donker en smijdig, niet ongevoelig en tot de zachte hardheid van een kleinburgerlijk zakenleven bereid, gereed om elk een steigerenden knul te temmen met uit duizend fluister-nachten twaalf plukkende kinderen in een glimlach en een huil aan hem vast te tooveren; maar zij hangen, met vocht-glanzende oogen van gemelijkheid geelbleek rond in het hongerige huis, en bij de lakens over de stoelen zijn ook de hare. „Wat moet ik dan met ze doen, in godsnaam, wat moet ik dan met ze beginnen,” klaagt de nog frissche grijzende moeder met haar geknepen stem waarin een smeltinkje overgevoeligheid den doezel van haar dochters uit dezen zachten

19

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.